De economie van de toekomst is duurzaam, circulair, kennisintensief en internationaal concurrerend. Dat levert veel winst op in termen van banen, innovatie, nieuwe bedrijvigheid, werkgelegenheid en exportmogelijkheden. Nederland handhaaft tegelijk zijn positie in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Ook in de toekomst heeft Nederland groot belang bij een open economie en een goede verbondenheid met de economieën in de ons omringende landen en wereldwijd. Een optimale bereikbaarheid van (stedelijke) regio’s en economische kerngebieden en een aantrekkelijke, gezonde leefomgeving zijn belangrijke vestigingsplaatsfactoren. Centraal staat het ontwikkelpotentieel van de verschillende regio’s in ons land, met een grote verscheidenheid aan economische activiteiten.
De mondiale concurrentie en snelle veranderingen in de economie noodzaken de Nederlandse economie zich blijvend te vernieuwen en aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Ruimtelijke randvoorwaarden en de fysieke leefomgeving als geheel spelen daarin een belangrijke rol. Ze kunnen de economische dynamiek stimuleren en faciliteren en ruimte geven aan economische transities, duurzame innovaties en startups. Ontwikkelingen voor een duurzaam en concurrerend vestigingsklimaat vragen om een aanpak in samenhang met opgaven als woningbouw, bereikbaarheid, energietransitie, digitalisering en milieu. Een sterk en internationaal concurrerend vestigingsklimaat vereist niet alleen goede verbindingen en ruimte voor mensen en bedrijven om te werken en te ondernemen, maar vraagt ook een goede kwaliteit van leven: een leefomgeving die de inwoners een ruim en hoogwaardig keuzepalet biedt van voorzieningen op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. De uitdaging is de transitie naar een duurzame economie in ons land succesvol te laten samengaan met behoud en ontwikkeling van onze sterke internationale concurrentiepositie. Dat is noodzakelijk als basis voor welvaart, werkgelegenheid en welzijn in de toekomst.
Beleidskeuze 2.1
De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95 procent gereduceerd, met 55 procent reductie als beoogd tussendoel in 2030. Nederland heeft een sterke positie in de top vijf van meest concurrerende economieën. Een gezonde en veilige leefomgeving en een goed vestigingsklimaat in het gehele land dragen bij aan een duurzaam groeivermogen van 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Het Rijk investeert, faciliteert met kennis en onderzoek en stelt eisen aan het benutten van circulaire grondstoffen en zet in op reductie van het grondstoffengebruik van 50 procent in 2030.
Circulaire economie
Een toenemende schaarste aan bepaalde grondstoffen en de schadelijke gevolgen van het winnen van grondstoffen dwingen tot minder en efficiënter grondstoffengebruik. Essentieel is dat alle grondstoffen in circulatie blijven en ‘afval’ tot het verleden gaat behoren. De uitdaging ligt daarbij in het op een andere manier ontwerpen en inrichten van industriële activiteiten. Het gaat dan om het ontwerpen van materialen, producten en processen, die in de hele levenscyclus geen schadelijke emissies of andere risico’s meer veroorzaken en dus verwaarloosbare gezondheidsrisico’s met zich meebrengen (safe by design).
Ook de duurzame, circulaire economie brengt milieuoverlast en ruimtebeslag met zich mee, al was het maar vanwege omgevingsveiligheid en milieurisico’s die ook aan de circulaire economie verbonden zijn. Een goede afweging van de voordelen en nadelen van circulair produceren, van een besparing op het gebruik van grondstoffen en energie tegenover de milieubelasting van het terugwinnen en hergebruik van materialen is noodzakelijk.
Voor hergebruik van reststoffen en gebruikte producten is een efficiënte en optimale inzameling nodig. In de circulaire economie moeten de ketens korter zijn, met waar nodig ruimtelijke sturing. Gemeenten dragen zorg voor de juiste randvoorwaarden voor ruimte waar gebruikte producten en grondstoffen door bedrijven kunnen worden verzameld, gesorteerd en geschikt gemaakt om te worden hergebruikt. Om ervoor te zorgen dat voldoende massa van gebruikte producten wordt bereikt en er tegelijkertijd een passend aantal verzamelplekken ontstaat, houden provincies toezicht op deze rol en monitoren zij de gezamenlijke inzet.
Voorbeeld van verzamplek van producten.
Utrechtse BouwHub: Met bouwhubs kan bouwlogistiek effectiever worden ingericht en worden ketens verkort. Dit soort plekken vragen om ruimte aan randen van steden.
Ruimtegebruik
Met de beschikbare milieu- en fysieke ruimte voor industrie, transport en distributie en andere economische clusters moet zorgvuldig worden omgegaan. De ruimte die nu in gebruik is voor industrie- en havenfuncties moet beschikbaar blijven voor de genoemde transitie, tenzij alternatieven beschikbaar komen. Zo veel mogelijk moet worden gezocht naar het optimaliseren van het huidige (milieu-)ruimtegebruik door compacter ruimtegebruik, het verkorten van ketens, het reduceren van emissies aan de bron en het combineren van functies, onder voorwaarde dat de veiligheid gewaarborgd blijft. Het toekomstig benodigde ruimtegebruik is onzeker. Waar nodig stellen de decentrale overheden extra ruimte beschikbaar voor de verdere ontwikkeling en omschakeling naar een duurzame, circulaire economie van: de vijf energie-intensieve industrieclusters (Rotterdam/Moerdijk, Zeeland (Terneuzen en omstreken), Noordzeekanaalgebied, Noord-Nederland (Eemshaven-Delfzijl en Emmen) en Chemelot (regio Geleen, Limburg)), onze lucht- en overige zeehavens, Brainport Eindhoven, de greenports en de digitale (internationale) infrastructuur, inclusief datacenters. Een Taskforce Industrie Klimaatakkoord Infrastructuur werkt vier oplossingsrichtingen uit die invulling moeten geven aan de energie- en industrietransitie.
Bereikbaarheid
Voor het uitbouwen en versterken van de economische toppositie van Nederland en een duurzame economische groei stellen overheden waar nodig ontwikkelingsruimte beschikbaar en investeren zij in verdere verbetering van het (inter)nationaal ruimtelijk economische netwerk, duurzame mobiliteit, een optimale internationale bereikbaarheid, evenals bereikbaarheid tussen en binnen de steden. Ook het bereikbaar, leefbaar en aantrekkelijk houden van onze steden, bij een forse toenemende druk op de ruimte en infrastructuur, is cruciaal voor de internationale concurrentiepositie.
Beleidskeuze 2.2
We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen. Voor de haven- en industriegebieden moet voldoende fysieke en milieuruimte beschikbaar blijven. Het functioneren mag niet in het geding komen.
Ruimte voor transitie en economisch functioneren
Gedurende een lange periode is – met name in de havengebieden – zowel ruimte nodig voor bestaande activiteiten als voor de energietransitie van deze bedrijven en de vestiging van nieuwe (circulaire) ontwikkelingen. Naast voldoende fysieke ruimte is ook voldoende milieuruimte in de vorm van geluidszones, geurcontouren en risico(aandachts)gebieden benodigd. De beschikbaarheid van voldoende milieugebruiksruimte rondom de gebieden, maar ook langs transportroutes naar het achterland is cruciaal voor de transformatie van de haven- en industriegebieden en moet daarom minimaal behouden blijven. Voor het transport van gevaarlijke stoffen naar het achterland moet het stedelijk gebied zo veel mogelijk worden ontzien. Als stedelijke ontwikkeling leidt tot een inperking van de (milieu)gebruiksruimte voor haven- en industriegebieden, dan moet deze ruimte elders worden gecompenseerd.
Smart industry
Nieuwe ontwikkelingen zoals robotisering, digitalisering en schone productieprocessen vragen om een nieuwe blik. Deze smart industry leidt ertoe dat productieprocessen die voorheen naar landen met een lager loonpeil verdwenen waren, zich weer in Nederland vestigen. De productie en logistiek in de keten kan smart, hoogwaardig en efficiënt georganiseerd worden, zodat productie in Nederland weer rendabel wordt (reshoring). ‘Oude’ en ‘nieuwe’ economie zullen een tijd lang naast elkaar bestaan. De transitie moet zorgvuldig ter hand worden genomen met aandacht voor aanwezige natuurwaarden, economische belangen, behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit, woonkwaliteit en voor (omgevings-)veiligheid en milieunormen. De transformatie moet passen binnen de beschikbare milieuruimte.
Energie-intensieve industrie
Voor alle energie-intensieve industrieën, waaronder ook datacenters, moeten duurzame energiebronnen worden gebruikt. De overgang van de import, gebruik en verwerking van fossiele brandstoffen naar duurzame energie vereist een transformatie van haven- en industriegebieden. Gelet op de verwachte lange transitieperiode zullen verschillende energiesystemen mogelijk tientallen jaren naast elkaar bestaan, wat mogelijk extra ruimtebeslag vergt. Dit betreft ruimte voor opslag, overslag, transport en gebruik van fossiele én niet-fossiele brandstoffen en reststoffen. Decentrale overheden hebben een essentiële rol om bedrijven te ondersteunen bij de overgang van lineaire naar circulaire productieprocessen.
Keuzes voor haven- en industriegebieden
Nabij de haven- en industriegebieden aan de kust, zoals de Eemshaven, het Noordzeekanaalgebied, de Rijnmond en Vlissingen/Terneuzen, zijn belangrijke aanlandingspunten voor duurzame energie die op zee is opgewekt. In deze gebieden wordt actief ruimte geboden aan (nieuwe) energie-intensieve industrie. Zo voorkomen we dat ondergrondse kabels die op het land aankomen soms ver landinwaarts op hoogspanningsstations moeten worden aangesloten (met bijvoorbeeld doorsnijding van landschappen als gevolg). Een ander voordeel is dat juist op deze energie-intensieve clusters de urgentie van een duurzame, circulaire transitie het grootst is. De combinatie met aanlanding van wind op zee kan dat proces versnellen, met aanvullend kansen voor benutting van reststoffen (onder andere warmte) voor de omgeving.
Voor de havens van Rotterdam en Amsterdam geldt overigens in het bijzonder dat de genoemde transitie een nauwe relatie heeft met een bredere verstedelijkingsopgave. De groei van productie en overslag in de haven en de intensivering van het grondgebruik in de haven, kunnen botsen met de ontwikkelings- en bouwplannen in de omgeving. Het functioneren van havens mag niet in het gedrang komen. Eventueel ruimteverlies voor havenfuncties als gevolg van stedelijke transformaties moet - zo nodig - worden gecompenseerd. Voor verder landinwaarts gelegen industriële clusters, zoals Chemical Cluster Emmen en Chemelot, wordt voor duurzame energie onder andere ook gekeken naar alternatieven in duurzame elektriciteitsvoorziening in plaats van directe aansluiting op windenergie opgewekt op zee. Behoud van de concurrentiekracht en gelijk speelveld voor deze clusters is een belangrijk aandachtspunt. In het Programma Energiehoofdstructuur worden de energyhubs aangewezen, de aansluiting op de nationale transport infrastructuur gewaarborgd en worden de ontwikkelrichtingen aangegeven voor nieuwe tracés hoogspanningsnetten (110kV en hoger) en nationale buisleidingen.
Gezien de verwachte wereldwijde groei van transport van personen en goederen, is het aannemelijk dat Nederland, met de vierde haven van Europa en de derde luchthaven van Europa, ten minste een deel van die groei zal accommoderen. Het kabinet zet ten behoeve van de toekomst van het goederenvervoer en de logistiek in op een verdere optimalisering van het gebruik van de beschikbare transportcapaciteiten. Het betekent dat voor het transport de best passende modaliteit wordt gekozen. Om dit te faciliteren kiest het kabinet bij de inrichting van de bovengemiddelde multimodale knooppunten op de goederencorridors, bijvoorbeeld voor het bevorderen van de vestiging van watergebonden bedrijvigheid op plekken met een goede dan wel directe toegang tot het water via kademuren en dergelijke.
Een goede balans tussen transport, economie en milieu, stedelijke economie en groei en kwaliteit van leven is daarbij essentieel. De Havennota 2020-2030 bevat een agenda voor de verdere en transformatie van de Nederlandse havens in een duurzame en vitale economie.
Circulair bouwen en benutten reststoffen en restwarmte in de bouwsector
Het benutten van reststoffen door de industrie en restwarmte door tuinbouw, kantoren en woningen stelt eisen aan de nabijheid van aanbieders en gebruikers. Voor de bouwsector (woningbouw, grond-, weg- en waterbouw) ligt de uitdaging om nieuwe bouwwerken en woningen niet alleen natuurinclusief en klimaat- en energieneutraal, maar ook circulair te ontwerpen, ontwikkelen, (ver)bouwen en slopen. Grondstoffen moeten in de keten van de bouw zo veel mogelijk behouden blijven door hoogwaardig hergebruik en er moet meer gebruik gemaakt worden van hernieuwbare materialen (zoals houtbouw, hennep, asfalt met olifantsgras). Dit om een schone, veilige leefomgeving voor toekomstige generaties te behouden. Door gebouwen, waaronder woningen en kantoren, zoveel mogelijk aanpasbaar en flexibel te bouwen (circular by design), zijn deze voor meer generaties aantrekkelijk en zijn ze ook in de toekomst voor andere dan woonfuncties geschikt te maken.
Aandacht voor nieuwe concepten in de bouwlogistiek kunnen transport en ruimtebeslag op de bouwplaats aanzienlijk verminderen. De ambitie is dat uiterlijk in 2050, maar liever eerder, de gebouwde omgeving circulair is. Bij bouwprojecten wordt hergebruik van materialen en van bouw- en sloopafval een vereiste. De MilieuPrestatie eis Gebouwen (MPG) zal richting 2050 stapsgewijs worden aangescherpt. Bij een locatiekeuze voor nieuwe vestigingen van zowel aanbieders als gebruikers van reststoffen en restwarmte is de afname dan wel beschikbaarheid van reststoffen en restwarmte een belangrijk criterium.
.jpg)
Transitie land- en tuinbouw
Nederland telt zeven greenports: Greenport Aalsmeer, Greenport regio Boskoop, Greenport Duin- en Bollenstreek, Greenport Gelderland, Greenport Noord-Holland-Noord, Greenport Venlo en Greenport West-Holland. Het zijn regionale tuinbouwclusters waarbinnen tuinbouwbedrijven intensief samenwerken om verschillende gebiedsopgaven die sectoroverstijgend zijn integraal te benaderen. Daarbij gaat het om noodzakelijke gebiedsontwikkeling om een klimaatneutrale en circulaire tuinbouw te kunnen realiseren waarbij met andere sectoren wordt samengewerkt. Bijvoorbeeld door de aanleg van regionale warmtenetten en niet-fossiele warmtebronnen, gebruik van afgevangen CO2 vanuit de industrie en een infrastructuur voor een optimaal ‘vers’-netwerk dat goed aansluit op de mainports.
Een deel van de tuinbouwproductiegebieden in Nederland is echter nog niet toegerust voor de eisen van moderne productietuinbouw. Grote, goed ontsloten kavels zijn nodig, evenals verwijdering, verplaatsing of uitbreiding van verspreide tuinbouw, met oog voor de problematiek van solitaire bedrijven. Moderniseren van het hele tuinbouwareaal betekent ook rekening houden met watertekorten, wateroverlast en verzilting, uitputting van de bodem voorkomen en biodiversiteit vergroten. Een regionale aanpak is nodig voor gezamenlijke investeringen in bijvoorbeeld warmtenetten en waterzuivering. Greenports Nederland, de koepelorganisatie van alle greenports, werkt samen met provincies en het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan verduurzaming en ruimtelijke (her)inrichting van teeltgebieden. Daartoe is in 2019 een Tuinbouwakkoord gesloten.
Voorbeeld van verduurzaming in de land- en tuinbouw.
Orchideeënteelt volgens het principe van ‘de kas zonder gas’, in Ter Aar.
Beleidskeuze 2.3
Ingezet wordt op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en de economische kerngebieden. Met aandacht voor ontbrekende schakels in infrastructuur en het met elkaar verknopen van nationale infrastructuurnetwerken.
Steden en (stedelijke) regio’s zijn belangrijke dragers van de Nederlandse economie en hun belang neemt naar verwachting in de toekomst toe. Steden en (stedelijke) regio’s bereikbaar, gezond, leefbaar en aantrekkelijk houden, is cruciaal om de internationale concurrentiepositie van Nederland veilig te stellen. Nabijheid is in de kenniseconomie zeer wezenlijk. Clustervorming wordt waar nodig mogelijk gemaakt. De kaarten ‘Internationale verbindingen en knooppunten’ en ‘Vestigingsklimaat’ in de Toelichting geven een beeld van de internationale netwerken en (stedelijke) regio’s als dragers van de Nederlandse economie. Belangrijke economische dragers in specifieke sectoren bevinden overigens ook buiten de stedelijke regio’s. Logistiek en distributie kent een sterke concentratie rond onze (lucht)havens maar heeft zich ook daarbuiten sterk ontwikkeld (bijvoorbeeld in West-Brabant, Tilburg-Waalwijk, Venlo-Venray en Zuidelijk Flevoland). Internationale distributiecentra ontwikkelen zich sterk langs de grote vervoersassen in het zuiden en oosten van het land. De hightech maakindustrie heeft een sterke concentratie in Zuidoost-Brabant, met Eindhoven als centrum van de Brainport. Maar (hightech) maakindustrie is ook in andere regio’s zoals Twente, Delft en Limburg te vinden. De agro-food industrie kent sterke concentraties in Noordoost-Brabant, Utrecht, Gelderland (Foodvalley) en Noord-Nederland. Vooraanstaande landbouwclusters (zoals de greenports) zijn verspreid over heel Nederland te vinden. En ook het midden- en kleinbedrijf is wijdverspreid over ons land. Het Rijk wil daarom het ontwikkelpotentieel van alle regio’s benutten. Rijk en regio stellen, met inbreng van maatschappelijke partijen, per landsdeel een Omgevingsagenda op waarin een integraal toekomstperspectief en opgaven worden opgenomen om onder andere de economische ontwikkeling in de regio’s te bevorderen.
Bestaande (inter)nationale en regionale verbindingen.
De Betuwelijn en snelweg A15 nabij Herwijnen.
De grootste concentratie van economische activiteiten met de daaraan verbonden werkgelegenheid vindt vooral plaats in het gebied van de rechthoek van stedelijke regio’s in het Stedelijk Netwerk Nederland (Amsterdam-Utrecht-Amersfoort-Zwolle-Arnhem/Nijmegen-Eindhoven-Brabantse stedenrij-Rotterdam-Den Haag). Hier is ook de grootste verstedelijkingsopgave.
Door nabijheid en goede verbindingen kan de agglomeratiekracht in deze stedelijke regio’s verder ontwikkeld worden. De ontwikkeling van de interne en externe bereikbaarheid van dit gebied vraagt dan ook de bijzondere aandacht van het Rijk. De vele grensoverschrijdende relaties en interacties maken duidelijk dat voor verschillende opgaven voor de NOVI internationale afstemming en samenwerking belangrijk is. De concurrentiekracht en aantrekkelijkheid van Nederland, de kwaliteit van leven, heeft sterk te maken met de verbinding, de samenwerking én de concurrentie met de ons omringende landen en (stedelijke) regio’s.
In de concurrentiestrijd om het aantrekken en behouden van internationaal opererende bedrijven, speelt het internationaal vestigings- en ondernemersklimaat van de vijf grootste steden dan wel de vier Metropoolregio’s een steeds belangrijkere rol. Het gaat om: Metropoolregio Amsterdam (MRA), Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), Metropoolregio Utrecht (MRU) en Metropoolregio Eindhoven (MRE). Zij hebben de grootste aantrekkingskracht op internationale kennis, arbeid en kapitaal. Elk van de stedelijke regio’s heeft hierin een herkenbare en sterke positie en maakt deel uit van het netwerk dat zij met elkaar en met andere steden in binnen- en buitenland hebben. De Metropoolregio Amsterdam is een internationaal zakencentrum en toeristische trekpleister, met Schiphol als schakel naar alle continenten. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag investeert in de next economy; de innovatie van de haveneconomie, de nieuwe maakindustrie, greenports en Den Haag als bestuurscentrum en internationale stad van vrede & recht. De Metropoolregio Utrecht, met Utrecht Science Park is een netwerk van kenniscentra, bedrijven en proeftuinen voor life sciences. De technologisch hoogwaardige industrie en ontwerp zijn typerend voor de Brainport Eindhoven. Voor de verdere ontwikkeling van deze gebieden is nu met name een internationaal aansprekende kwaliteit van woningen, mobiliteit en leefomgeving van belang.
De groei van het aantal inwoners, bedrijven en arbeid in deze grootstedelijke regio’s leidt tot een forse druk op met name de woningmarkt en de bereikbaarheid van deze regio’s. Daarmee onderscheiden deze regio’s zich in ruimtelijk-economisch perspectief door de omvang, complexiteit en urgentie van de opgaven. Het gaat onder meer om het versterken van de connectiviteit van toplocaties, het verbeteren van de digitale infrastructuur en de transformatie van (binnen)stedelijke gebieden. Dit is beschreven in de Ruimtelijke Economische Ontwikkelstrategie (REOS) van Rijk, grote steden, betrokken provincies en Economic Boards.
Maar ook buiten dit gebied vragen aanvullend diverse locaties de bijzondere aandacht van het Rijk vanwege hun strategisch belang voor de economische ontwikkeling van Nederland. Daarbij gaat het zowel om grote industriële complexen als Chemelot en Terneuzen als campussen in Groningen en Enschede met internationaal hoog aangeschreven kennisinstellingen en daaraan gerelateerde innovatieve bedrijven.
Het Rijk stimuleert daarom ontwikkelingen in het hele land en stuurt onder meer aan op het behoud en de realisatie van optimale nationale netwerken en Trans Europese Netwerken (TEN’s): het hoofdwegennet, een hoogwaardige railinfrastructuur met goede regionale en internationale IC-verbindingen, een goed functionerend vaarwegennetwerk, voldoende capaciteit in de energie- en buisleidingeninfrastructuur en een state of the art data-infrastructuur. De opgaven voor de woon- en leefomgeving worden meegenomen in de regionale verstedelijkingsstrategieën en de Omgevingsagenda’s (zie prio 3). Het initiatief van de publiek-private NOVI-alliantie voor Ruimtelijke Investeringsagenda’s (RIA’s) wordt hierin meegenomen (zie ook Hoofdstuk 5).
Het goed verbinden van economische kerngebieden draagt bij aan de ruimtelijk-economische structuurversterking van de economische kernlocaties. Ook het OV speelt een belangrijke rol in het verbinden van steden en regio’s en het faciliteren van woon-werkverkeer. De zeshoek Amsterdam, Zwolle, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven, Breda en Den Haag-Rotterdam. In dit netwerk wordt verder ingezet op intensief aanbod van het openbaar vervoer. Op de verbindende assen tussen de Randstad en het Noorden, Oosten en Zuiden van het land is verdere kwaliteitsverbetering eveneens belangrijk. Dit vraagt om maatwerk per as in termen van frequentie, stops en snelheid en hiermee samenhangende strategieën op het gebied van auto, fiets en OV.
In dunbevolkte gebieden, waar het OV door onvoldoende bundeling van reizigers minder sterk aanwezig is, zetten we in op innovatieve, vraaggerichte, flexibele mobiliteitsdiensten, deelconcepten als deelauto’s, taxidiensten en het combineren van doelgroepenvervoer met het OV.
Voor internationaal OV gelden twee schaalniveaus: het niveau van het verbinden van de grensregio’s en het snel en duurzaam verbinden van Nederland met de belangrijkste economische kerngebieden van onze omliggende landen. Voor dit laatste is aansluiten op het Europese HSL-netwerk belangrijk. Het internationale spoorvervoer wordt daardoor op middellange afstand een duurzaam alternatief voor luchtvaart en (vracht)auto. Door IC-netwerken in Nederland te koppelen aan IC-stations over de grens, met aansluitingen op HSL-netwerken worden grensregio’s beter met elkaar verbonden en de economische ontwikkeling van deze regio’s ondersteund.
Luchtvaart
Luchtvaart verbindt Nederland met de rest van de wereld. De internationale bereikbaarheid en de vooraanstaande positie van de luchthaven Schiphol zijn zowel van belang voor de inwoners van Nederland, als voor onze concurrentiekracht en de direct of indirect daarmee verbonden activiteiten en arbeidsplaatsen. De ontwikkeling van onder andere Schiphol, Lelystad, Rotterdam en Eindhoven heeft echter ook invloed op de leefomgeving, gezondheid en het milieu. De inzet van het kabinet en andere betrokkenen is dan ook gericht om opnieuw een balans te vinden tussen de hinder, klimaateffect, ziektelast, overlast en de (ruimtelijke) beperkingen die uit de luchtvaart voortvloeien enerzijds en het waarborgen van de internationale verbondenheid van ons land anderzijds. Veiligheid blijft daarbij uiteraard een kernwaarde.
Groei luchtvaart.
Luchthaven Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse concurrentiekracht. (Dieuwke van Vulpen Westra)
Keuzes voor de luchtvaart
De luchtvaart verwerkt een omvangrijke vraag, terwijl de capaciteit op de luchthavens en in het luchtruim in voornamelijk West-Europa beperkt is. Het belang van de internationale netwerkkwaliteit voor transferpassagiers op Schiphol en de rechtstreekse verbinding met Europa vanuit de regionale luchthavens is een vanzelfsprekendheid geworden. Randvoorwaardelijk bij deze ontwikkelingen is dat de veiligheid in de luchtvaart op de grond en in de lucht wordt gewaarborgd.
‘Slim en duurzaam’, met veiligheid op één, is het uitgangspunt voor de (Ontwerp) Luchtvaartnota die mei 2020 is verschenen. Een goed functionerende luchthaven Schiphol met een succesvolle thuismaatschappij (home-carrier) is belangrijk voor de Nederlandse economie en onze aantrekkingskracht als vestigingsplaats. Ook de luchtvaart moet klaar zijn voor de toekomst en moet daarom zorgen voor minder hinder en uitstoot van vervuilende stoffen. Bij de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart moeten de negatieve effecten op mens, natuur en milieu verminderen. Binnen deze kaders kan de luchtvaart zich blijven ontwikkelen.
De Luchtvaartnota sluit aan bij de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG's) die de Verenigde Naties in 2015 vastgesteld hebben: Gezondheid (SDG 3), Energie (SDG 7), Economie (SDG 8), Infrastructuur & Innovatie (SDG 9), Klimaat (SDG 13), Biodiversiteit (SDG15) en Partnerschap (SDG 17).
Centraal in de Luchtvaartnota 2020-2050 staan vier publieke belangen:
- Nederland veilig in de lucht en op de grond.
- Nederland goed verbinden.
- Aantrekkelijke en gezonde leefomgeving.
- Nederland duurzaam.
De ontwikkeling en omvang van de luchtvaart levert nu en in de toekomst spanning op tussen milieu, duurzaamheid, gezondheid en veiligheid in de woon- en leefomgeving enerzijds en de dynamiek van luchtvaart en economie anderzijds. Woningbouw rond Schiphol is een discussie op zich. De dynamiek van stad en Metropoolregio Amsterdam is groot en het belang van Schiphol voor Nederland ook. Voor zowel wonen als vliegen (en de bijbehorende veiligheids- en geluidscontouren) moet er ruimte zijn. Dat betekent dat er specifieke zones zijn waar bebouwing en hoogbouw niet of beperkt mogelijk is. Het streven is wel om die zones niet onnodig groot te laten zijn.
Op de korte termijn worden de regels rond Schiphol verankerd door wijziging van het zogeheten Luchthavenverkeerbesluit. Op termijn kan de sector groei verdienen langs de uitgangspunten en voorwaarden uit de Luchtvaartnota.
Beleidskeuze 2.4
Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio’s en bevorderen een onderscheidend en aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Economische activiteiten en hoogopgeleiden concentreren zich in steden en stedelijke regio’s. De aanwezigheid van universiteiten en hogescholen speelt hierbij een belangrijke rol. Hierdoor neemt de economische dynamiek toe, maar ook de druk op de leefomgeving. Dit geldt met name voor de grootste steden in ons land. Veel innovatie ontstaat in steden en niet alleen bij startups, broedplaatsen en onderzoeksinstellingen, maar ook door ontmoetingen op aantrekkelijke plekken in de stad. Het verdienvermogen van Nederland beperkt zich overigens niet tot de grote steden. In alle regio’s van het land is een grote verscheidenheid aan economische activiteiten te vinden, waarvoor een goed vestigingsklimaat belangrijk is.
Steden en stedelijke regio’s zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, cultuur, erfgoed, opleidingen en andere voorzieningen. De steden, hun aantal inwoners, culturele én economische activiteiten groeien de laatste jaren in hoog tempo. Die groei biedt kansen voor heel Nederland. De kwaliteit van leven in de steden moet dan wel blijvend aandacht krijgen en op een nog hoger niveau uitkomen.
Bereikbaarheid en kwaliteit van campussen.
TU Delft Campus: Hoogwaardige buitenruimte en goede verbindingen per fiets en OV dragen bij aan vestigingsklimaat van Delft. (Marc Blommaert)
Voor Nederland – met zijn internationaal aansprekende steden, stedelijke netwerken en het aantrekkelijk gevarieerde landschap – liggen er kansen om met een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving een onderscheidend vestigingsklimaat te creëren. Dit is een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor het aantrekken van hooggeschoolde (internationale) werknemers. Met de overgang naar een steeds meer op kennis en diensten gedreven economie worden de kwaliteiten die een stad biedt steeds belangrijker.
De omvang van steden (massa en dichtheid) kan voordelen bieden door de concentratie van economische, sociale, politieke en culturele organisaties in dichtbevolkte gebieden, maar ook door de aanwezigheid van universiteiten, onderzoeksinstellingen, op consumenten gerichte voorzieningen, brancheorganisaties en overheidsinstellingen[1]. Regionale bereikbaarheid en een goed functionerend woon-werkverkeer zijn voor het economisch functioneren van onze steden en Metropoolregio’s essentieel. Er is behoefte aan voldoende ontwikkelingsruimte voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan werklocaties. De beschikbaarheid van goede en betaalbare woningen en een gezonde, schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving worden steeds bepalender voor het economische succes. Duurzame stedelijke groei en innovaties in mobiliteit zijn randvoorwaardelijk voor de groei van de stedelijke economie.
Het vraagt extra inzet in de stedelijke regio’s om de leefomgevingskwaliteit, het milieu en de bereikbaarheid op peil te brengen, omdat dat bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De overheid kan ruimte bieden aan dergelijke initiatieven en sociaal ondernemerschap om innovatie en verdere ontwikkeling van onze duurzame kenniseconomie te stimuleren. Meer duurzame mobiliteit wordt in stedelijke regio’s bereikt door het verbeteren van openbaar vervoer, het creëren van meer ruimte voor fietsers en voetgangers, het weren van vervuilende voertuigen en het vergroten van de laadmogelijkheden voor elektrische auto’s.
.png)
Beleidskeuze 2.5
Institutionele, technisch-operationele belemmeringen en knelpunten in regelgeving die goede grensoverschrijdende (spoor-, lucht-, weg- en water-) verbindingen belemmeren, moeten worden opgelost.
Een grensoverschrijdend perspectief op duurzame en vitale gebiedsontwikkeling, wonen, werken, infrastructuur (mobiliteit) en voorzieningen is nodig, met bijzondere aandacht voor de dynamiek en leefomgevingskwaliteit in de grensregio’s. Met onze buurlanden bestaan diverse zorg-, woon-, werk- en onderwijsrelaties. Ook zijn er grensoverschrijdende effecten te zien op het gebied van water, natuur en landschap. Klimaatadaptatie is een voorbeeld van een grensoverschrijdende opgave. Ook voor stedelijke regio’s in de grensgebieden geldt dat daar een samenhangende aanpak van de sociaaleconomische ontwikkeling nodig is. Een economisch toekomstperspectief voor met name de jeugd in deze regio’s is van groot belang. Om grensoverschrijdende samenwerking optimaal te kunnen benutten, zijn afspraken op het niveau van nationale overheden noodzakelijk.
De industrie in Terneuzen en Vlissingen is veel meer verbonden met die in West- en Oost-Vlaanderen dan met Nederland. In de Kanaalzone is North Sea Port gevestigd, de eerste grensoverschrijdende haven van Europa na fusie van de haven van Gent met Zeeland Sea Ports. Noord-Nederland kent grensoverschrijdend woon-werkverkeer tussen de regio Groningen en de deelstaat Nedersaksen, alsmede relaties met Bremen en Hamburg. Ook Oost-Nederland kent intensief grensoverschrijdend (woon-werk)verkeer. De A1, A12 en A15-corridor verbinden zowel de Randstad als de regio’s in Oost-Nederland met Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. De economie in Zuid-Limburg is gebaat bij betere samenwerking in de internationale stedenhoek Heerlen - Maastricht - Aken - Hasselt - Luik. Grensoverschrijdende uitwisseling van arbeidspotentieel wordt in de weg gestaan door verschillen in diploma’s, regelgeving en fiscale systemen. Grensoverschrijdend OV, voor woon-werk verkeer, kent nog veel uitdagingen. Het ontwikkelen van Omgevingsagenda’s (zie hoofdstuk 5) vindt daarom plaats in overleg met, in elk geval, het Vlaamse en het Waalse Gewest en de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen.
Beleidskeuze 2.6
In samenwerking met de andere overheden, de netbeheerders en het bedrijfsleven zet het Rijk ten behoeve van de digitalisering van de economie in op de uitrol van nieuwe netwerken en selectieve groei van datacenters.
Digitalisering van onze samenleving verbetert de toegankelijkheid van informatie, versnelt communicatie en informatie-uitwisseling en biedt nieuwe kansen voor de organisatie en ontwikkeling van werk, handel, onderwijs, ontspanning, mobiliteit, zorg, landbouw, energie en industrie. Nederland is de digitale toegangspoort tot Europa en een belangrijke datahub. Het kabinet heeft zich de ambitie gesteld om als Nederland digitaal koploper te worden van Europa[3] met digitalisering, onderzoek, experimenten en het toepassen van nieuwe technologie. Daarmee versterken we het Nederlands verdienvermogen, kunnen we beter richting geven aan technologische ontwikkelingen en zetten we in op de economische en maatschappelijke kansen van digitalisering.
Digitale infrastructuur is een belangrijke basisvoorwaarde voor het Nederlandse verdienvermogen en vestigingsklimaat. Het gaat daarbij om het goed functioneren van de (toekomst)vaste digitale infrastructuur (waaronder zeekabels), mobiele netwerken en datacenters. De beschikbaarheid van zowel vast als mobiel snel internet is in Nederland groot en de toenemende digitalisering stelt steeds hogere eisen aan de digitale infrastructuur. Van belang is dat de randvoorwaarden voor de digitale infrastructuur hierbij op orde zijn. Internationale datakabels maken het internetverkeer en de uitwisseling van internationaal dataverkeer mogelijk. Ze vormen de hoofdtransportassen van de digitale economie. De aanlanding van nieuwe internationale datakabels via de Noordzee zal mogelijk blijven en in het Noordzee programma verder worden uitgewerkt om de internationale connectiviteit te waarborgen.
Vestiging datacenters
Ook datacenters zijn onderdeel van de infrastructuur die verdere digitalisering van de economie en maatschappij als geheel mogelijk maken. Bij het dagelijks leven van zowel bedrijven als consumenten is de verwerking van een groeiende hoeveelheid data nodig. Daarnaast kiezen steeds meer bedrijven uit efficiencyoverwegingen voor het onderbrengen van hun computerservers bij externe partijen, de colocatie datacenters. Datacenters zijn dus van belang voor de digitalisering van de Nederlandse samenleving en economie.
Nederland is een aantrekkelijk land voor datacenters. Dat geldt vooral voor het gebied rondom de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX), dat fungeert als één van de grootste internetknooppunten van Europa (naast Frankfurt, Parijs en Londen). Hier is sprake van een zogenaamd ecosysteem met hyperconnectiviteit, waar met grote snelheden gegevens verwerkt kunnen worden. Verdergaande clustering van datacenters vergroot die connectiviteit. Verder zien we grote techbedrijven die voor hun internetactiviteiten grote datacenters bouwen, de hyperscales. Dit type datacenter is qua vestigingslocatie minder afhankelijk van hyperconnectiviteit (en daarmee nabijheid van de AMS-IX).
Het wordt echter steeds lastiger om datacenters duurzaam te faciliteren. Het ruimtebeslag van datacenters groeit, en datacenters vergen veel van de energie-infrastructuur gezien het hoge energieverbruik. Dergelijke capaciteit kan niet overal worden geboden. In Nederland groeit het besef dat keuzes nodig zijn en ingezet moet worden op selectieve groei. De vestiging van nieuwe datacenter(cluster)s vergt een goede ruimtelijke afweging en afstemming met andere belangen in de leefomgeving. Decentrale overheden zijn primair verantwoordelijk voor het regionale vestigingsbeleid van bedrijven en dus ook datacenters. De decentrale overheden kunnen de vestiging van datacenters afstemmen binnen hun integrale plannen, Regionale Energie Strategie en Transitievisie Warmte. Dit vergt goed overleg met de netbeheerder en een integrale afweging over het geheel van energievragende functies, opwek van elektriciteit en ruimtelijke planning van transportverbindingen.
Provincies en gemeenten zien die knelpunten ontstaan bij de vestiging van datacenters en ontwikkelen daarom nieuw beleid. Binnen de Metropoolregio Amsterdam, waar het grootste deel van de vraag naar datacenters landt, werken de overheden al samen om de groei in goede banen te leiden en toch invulling te geven aan de ambities rond digitalisering. Ook het Rijk is hierbij betrokken vanuit de Ruimtelijke Strategie Datacenters, die in samenwerking met enkele gemeenten, provincies, Economic Boards en het bedrijfsleven is opgesteld. Op hoofdlijnen kunnen datacenters volgens de Ruimtelijke Strategie Datacenters[4], daar worden gevestigd waar:
- op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken. Dat vraag om goede afstemming van vraag en aanbod;
- de levering van restwarmte aan warmtenetwerken bij voorkeur mogelijk is aan het stedelijk gebied (onder de Warmtewet 2.0 wordt voor het benutten van restwarmte het ophaalrecht geïntroduceerd voor warmtebedrijven om restwarmte tegen uitkoppelkosten op te halen), en
- voldaan kan worden aan de eisen die marktpartijen stellen aan digitale connectiviteit.
De inzet van het Rijk is erop gericht om de mogelijkheden te verkennen om colocatie in de MRA te faciliteren voor de datacenters die hyperconnectiviteit als belangrijke vestigingsvoorwaarde hebben. Voor deze colocatie datacenters zijn regionale verkenningen van ontwikkelingen richting Almere en Zuid-Holland logische vervolgstappen. Vestiging van hyperscale datacenters kan op locaties waar veel aanbod is van (hernieuwbare) elektriciteit, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. De voorkeur gaat uit naar vestiging in de randen van Nederland, zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer.
In lijn met en als vervolgstap op de Ruimtelijke Strategie Datacenters beoogt het Rijk met medeoverheden via de Omgevingsagenda’s stappen te zetten en afspraken te maken om verder invulling te geven aan selectieve groei van datacenters, waarbij de groei van datacenters wordt bezien in relatie tot de Nederlandse digitaliseringsstrategie.[5] Indien het accommoderen van (een cluster) datacenters om de planning van energie-infrastructuur van nationaal belang vraagt, zal dat worden opgenomen in het Programma Energiehoofdstructuur, mits dit past bij onder andere de eisen op het gebied van energie-systeemefficiëntie en dit in lijn is met de Ruimtelijke Strategie Datacenters, en uiteraard andere belangen in de leefomgeving.
Beleidskeuze 2.7
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
Winkels
Door autonome ontwikkelingen als bevolkingskrimp, vergrijzing, technologische ontwikkelingen, maar zeker ook door veranderende consumentenvoorkeuren staan veel winkelgebieden onder druk. Onzeker zijn de effecten van de COVID-19-pandemie op het verplaatsings- en koopgedrag van consumenten, maar mogelijk krijgt het gebruik van internet voor de aankoop van goederen hierdoor een extra impuls. Veranderingen doen zich het sterkst voelen in de middelgrote steden. Deze steden hadden voorheen een centrumfunctie binnen hun verzorgingsgebied, maar die status verandert. Uiteindelijk zullen, naar verwachting, maar een beperkt aantal steden (naar schatting 20) hun centrumfunctie op hetzelfde niveau als nu behouden. De andere steden zullen te maken krijgen met oplopende leegstand. Dit heeft niet alleen grote gevolgen voor de detailhandel, maar ook voor de leefbaarheid van deze Nederlandse steden. Om de leefbaarheid ook voor de toekomst te waarborgen en om aantrekkelijk te blijven voor bezoekers en bewoners, staan deze steden voor een grote en complexe transformatieopgave. In fysieke zin is het van belang om het overblijvende kernwinkelgebied compact te houden en nieuwe functies te vinden voor gebouwen die leeg komen te staan. Door in te zetten op multifunctionaliteit, zijn binnensteden in staat flexibel te reageren op toekomstige ontwikkelingen.
Kantoren en bedrijventerreinen
In de kantorenmarkt is nog steeds sprake van forse leegstand op diverse plekken. Tegelijkertijd kunnen sommige bedrijven en instellingen geen passende gebouwen vinden. Op gewilde locaties is sprake van tekorten. Tevens is er een gebrek aan courante, bij de actuele vraag passende gebouwen. In verschillende provincies is het aanbod veel groter dan de vraag en/of voldoet het aanbod niet aan de gewenste kwaliteit. Bedrijventerreinen zijn dikwijls verouderd en niet goed aangesloten op het hoofdwegennet. Instelling van een herstructureringsfonds, te voeden met de opbrengst van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, kan de herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen bevorderen. Clustering van bedrijvigheid op locaties bij knooppunten van infrastructuur kan de economische vitaliteit van een regio bevorderen. Meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen is daarbij nodig. Een aaneenschakeling van grootschalige, eenvormige bebouwing bijvoorbeeld voor opslag- en distributiecentra langs (rijks)wegen moet worden voorkomen. Clustering, zowel vanuit een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen als vanuit de weginfrastructuur, benutting van het dakoppervlak voor het plaatsen van zonnepanelen en ook het bestaande elektriciteitsnetwerk, zijn uitgangspunt voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen.
Clustering van bedrijven.
Clustering van bedrijven rond knooppunten kan de economische vitaliteit van de regio bevorderen.
Tekorten én overschotten aan kantoren, winkels en bedrijventerreinen zijn voor een groot deel te voorkomen. Een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte en aanbod op regionaal niveau is daarbij van groot belang voor een efficiënt ruimtegebruik[4]. In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen zullen de overheden gezamenlijk uitgangspunten vaststellen voor het bepalen van de behoefte. Bij het vaststellen van de behoefte aan nieuwe kantoren, winkels en bedrijventerreinen worden steeds de transformatiemogelijkheden van de bestaande terreinen betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking. Om gebiedsgerichte opgaven, waaronder economische activiteiten, in samenhang te bezien met andere opgaven en waar nodig voor optimaal ruimtegebruik in samenhang uit te voeren, stellen overheden Omgevingsagenda’s op. De uitwerking van gebiedsgerichte opgaven gebeurt in samenwerking met bedrijfsleven, werknemersverenigingen, tussen overheden, maatschappelijke organisaties en inwoners. De kaders van de nationale belangen van de Rijksoverheid, zoals benoemd in de NOVI, staan hierbij centraal. Belangrijk aandachtspunt in Omgevingsagenda’s is of er daadwerkelijk extra afspraken nodig zijn of dat oplossingen binnen lopende trajecten kunnen worden gevonden. Daardoor is geen ruimte nodig of kunnen gebieden worden getransformeerd, bijvoorbeeld door beëindiging van sommige bedrijfsactiviteiten (denk bijvoorbeeld aan de overslag van steenkolen).
Keuzes bij inpassing van logistieke functies
We zetten in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies langs de (inter)nationale corridors op logistieke knooppunten langs deze corridors. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het logistieke systeem en onze economie. Dat betekent het ontwikkelen van verdere concentratie van logistieke functies en bovenregionale logistieke bedrijvigheid. Daarnaast vindt op regionaal niveau concentratie plaats gericht op de ruimtevraag van regionale partijen. Rijk en regio maken over nieuwe locaties afspraken, gekoppeld aan de Omgevingsagenda’s omdat dit een samenhangende aanpak of nadere uitwerking vraagt met andere opgaven (zie hoofdstuk 5).
Daarbij kiezen we voor de volgende aanpak:
- In de eerste plaats zal bij mogelijke vestiging sprake moeten zijn van een aantoonbare behoefte. Provincies stellen de behoefte aan bedrijventerreinen vast. Rijk en provincies bepalen samen de uitgangspunten voor deze behoefteraming;
- Bij een aangetoonde behoefte zal in eerste instantie vestiging moeten plaatsvinden op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen;
- Is dit niet haalbaar dan moet – afhankelijk van afmeting – vestiging plaatsvinden uitsluitend op een (beperkt) aantal vooraf aangewezen nationale en bovenregionale clusters.
Logistieke clusters moeten multimodaal ontsloten zijn voor goederen en voor personen. Gebouwen moeten ook circulair ontworpen worden zodat bij leegstand of aan het einde van de levenscyclus weer nieuwe functies voor de ruimte mogelijk zijn. Voor alle clusters geldt de eis van zo optimaal mogelijke inpassing in het landschap, zodat hoogwaardiger werklandschappen worden gerealiseerd. De vestiging van deze clusters vraagt om meer actieve sturing vanuit de overheid. Rijk en provincies ontwikkelen daartoe een gecoördineerde strategie om de invloed op landschap, milieukwaliteit en de mobiliteit/infrastructuur te beperken. Zij zullen gezamenlijk de geschikte locaties benoemen en de afspraken hierover opnemen in de Omgevingsagenda’s.
Door hun grootschalige karakter bieden loodsen en distributiecentra een goede mogelijkheid voor zonnepanelen op dak en kunnen ze een flinke bijdrage leveren aan de opwekking van duurzame energie. Loodsen en distributiecentra zijn ook geschikt voor groenblauwe daken die water kunnen vasthouden. Via nieuwe regelgeving krijgen gemeenten mogelijkheden om het duurzaam gebruik van daken (met zonnepanelen en/of wateropvang) bij nieuwe centra te verplichten. Bezien wordt ook welke wettelijke mogelijkheden gemeenten moeten krijgen om via maatwerk in het individuele geval, indien noodzakelijk ook in de bestaande bouw, het duurzaam gebruik van het dak te kunnen verplichten.
Beleidskeuze 2.8
Nieuwe vestiging van toeristische attracties vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet. Voor een goede balans tussen toeristische druk en draagkracht van de leefomgeving stellen gemeenten en provincies een toeristische ontwikkelstrategie op. Waar nodig en mogelijk ondersteunt het Rijk de provincies en gemeenten bij spreiding van het toerisme, voor een balans tussen de economie en leefomgeving.
Toerisme en recreatie zijn van toenemend economisch belang voor Nederland, maar zorgen ook voor grote druk op onze hoofdstad en enkele andere (historische en kust)locaties, natuurgebieden en de lokale infrastructuur. Om het toerisme en de recreatie in goede banen te leiden en de druk op onze hoofdstad te verkleinen, is spreiding over het land nodig, door gerichte marketing en samenwerking van regionale en lokale overheden. Om in te spelen op de toegenomen druk door bezoekers met een recreatief en toeristisch oogmerk, is het essentieel te zorgen voor een goede, aantrekkelijke en ook voor bezoekers heldere inrichting van de openbare ruimte, optimale weg- en OV-verbindingen, goede handhaving van orde en netheid en – voor zover mogelijk – spreiding van attracties. Zo kan toerisme een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling van diverse regio’s in Nederland en bijdragen aan een nieuwe, positieve dynamiek met bijbehorende werkgelegenheid. Anderzijds dragen alle verbeteringen van de ruimtelijke inrichting en kwaliteit in Nederland bij aan de toeristische mogelijkheden.
In toeristische ontwikkelstrategieën kunnen gemeenten en provincies de keuzes vastleggen over de gewenste ontwikkeling van toerisme als ook de bijbehorende beleidsmaatregelen die aansluiten op de regionale opgaven en behoeften. Daarbij is afstemming met het natuurbeleid, (verduurzaming van) mobiliteit en de gebouwde omgeving en met het cultuurbeleid, aangewezen. Deze strategie wordt ook onderdeel van de Omgevingsagenda’s. Voor sturing op de ontwikkeling van toerisme is de draagkracht van de leefomgeving en samenleving uitgangspunt.
Spreiding van toerisme.
Rotterdam doet het goed als culturele bestemming en wordt populairder onder toeristen. (Iris van der Broek)
.jpg)
Toelichting bij de kaarten in dit hoofdstuk
De kaarten in dit hoofdstuk laten zien hoe de nationale keuzes in de Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving op hoofdlijnen zullen veranderen. Per prioriteit zijn de nationale keuzes uit de NOVI verbeeld. De keuzes zijn (verkort) als legenda-eenheid opgenomen. De kaarten laten zien dat het Rijk regie neemt op een selectief aantal onderwerpen. De kaarten geven de richting weer hoe de keuzes de Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving zullen veranderen. De nationale keuzes in de NOVI zijn keuzes op hoofdlijnen zijn en nog verder zullen worden uitgewerkt in onder andere programma’s, Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden. De verbeelding is daarom schematisch.